Pleisterplaatsen onderweg naar de Ander

Reflecties vanuit Levinas op de reis van Marius Buiting richting ecosystemen

Voordracht uitgesproken door Bas Baanders bij de toekenning van de Levinas Zorgpenning aan Marius Buiting tijdens de Levinasmiddag op 16 oktober 2024, die als motto had: Iedereen verantwoordelijk voor de zorg van morgen. Kan de zorg beter?

Beste mensen,

Voor vandaag stond in mijn agenda dat ik in Rotterdam – in de wijk waar ik ben opgegroeid – naar een voordracht zou komen luisteren van Marius Buiting over Levinas: ik was erg benieuwd hoe hij zijn gedachtengoed met dat van Emmanuel Levinas zou verbinden, en welke vergezichten hij daarmee voor ons zou ontvouwen.

Dat niet hij, maar dat ik híer sta, stemt me verdrietig. Marius’ verscheiden is een groot verlies, voor familie, voor de mensen om hem heen en – zonder overdrijven – ook voor de samenleving.

Het zou Marius zó gegund zijn eens te merken hoe zijn werk en leven geapprecieerd worden – zijn afhoudende bescheidenheid ten spijt.

Tegelijkertijd: van Marius heb ik geleerd dat een bijeenkomst als deze ook gelegenheid biedt om zijn leven te vieren, om met elkaar stil te staan bij wat hij ons heeft gegeven, en nu nog te geven heeft. Marius’ leven vieren: dat is de insteek voor mijn praatje.

Mij is gevraagd om – als naaste collega van hem – mede vanuit het perspectief van Emmanuel Levinas stil te staan bij – wat ik zou willen noemen – “pleisterplaatsen op de weg die Marius heeft bewandeld onderweg naar zijn visioen van ecosystemen”.

Mijn naam is Bas Baanders. Het is eigenlijk niet het meest logisch dat Marius en ik elkaar zijn tegengekomen. We stammen uit verschillende denominaties en zijn ook vanuit een heel andere invalshoek opgeleid. In de wereld van zorg en welzijn ben ik zogezegd een zij-instromer. Ik heb namelijk oorspronkelijk Hebreeuwse rabbijnse literatuur gestudeerd en me veel beziggehouden met de Talmoed, het enorme tekstencorpus met weergaven

van eeuwenlange discussies over de joodse traditie. In dat kader kwam ik Emmanuel Levinas tegen, vermaard joods filosoof die ook enkele boeken over de Talmoed heeft geschreven. Zijn Talmoedische lessen heb ik intensief bestudeerd en als je die teksten wil begrijpen, moet je meer weten van Levinas’ filosofie.

De praktische ethiek van Levinas

In zijn filosofie signaleert Levinas dat we in de manier waarop we leven, het Ik, ons zelf, centraal stellen. We zijn geneigd de wereld en daarin de andere mens alleen te zien binnen het kader van gedachten en ideeën die we zelf al hebben. Daarmee gaan we voorbij aan de uniciteit van de andere mens, de Ander die zich – in het anders-zijn – nu juist níet laat herleiden tot wat ik ken en wie ik ben. Een mens kan lang het idee hebben dat het heel goed gaat.

Maar er komt een moment dat iemand onweerstaanbaar een beroep op ons doet, een beroep dat we niet naast ons neer kunnen leggen of overdragen aan andere mensen. Het is een ervaring die het Ik overkomt. De ervaring dat een andere mens in alle kwetsbaarheid een beroep op ons doet. Het is een appèl op mij en in dat appèl stelt die ander grenzen aan mijn Ik. Door de ander met bekommernis, zorg, recht, rechtvaardigheid toe te laten in ons bestaan.

Dat zijn mooie woorden, zegt Levinas, maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Hij stelt de retorische vraag: Zijn we bereid een clochard toe te laten in ons huis? Daarvoor deinzen we terug, signaleert hij: zo’n clochard in huis: misschien maakt die het tapijt wel vies!

De clochard, de weduwe, de wees toelaten in ons leven begint met het kleine gebaar van uitnodiging, van de aandacht, bekommernis. Het is een zich-bekommeren-om dat voorafgaat aan professies, organisaties voor zorg en welzijn, en dat zéker voorafgaat aan markt en politiek.

Het denken van Levinas heeft zich gaandeweg genesteld in wie ik ben en hoe ik leef. En ook in hoe ik werk. Zoals gezegd, ik heb geen last gehad van mijn vooropleiding toen ik in de zorg terecht kwam. Ik ben altijd aan de slag geweest vanuit de naïeve gedachte dat het in de kern erom gaat dat mensen die een beroep doen op professionals en hun organisaties, zich in vertrouwde handen weten van mensen die – niet alleen qua kennis, maar

ook vanuit het hart – door hun professies en organisatie daartoe optimaal gefaciliteerd worden. Dát is waarom het draait, voor het overige gaat het om randvoorwaarden. Die zijn zonder meer van vitaal belang maar toch: het zijn randvoorwaarden voor waar het in essentie om gaat.

Wat het leven je kan leren

Werkend vanuit die naïeve invalshoek leerde het leven me twee dingen: het is indrukwekkend hoeveel kracht kwetsbare mensen hebben om, ondanks hun aandoeningen en beperkingen, hun eigen leven invulling te geven. Door met de kwetsbare mens te spreken, door goed te luisteren, kunnen we met zijn allen tot oplossingen komen die je als buitenstaander, professional, soms zelfs als naaste niet zelf had kunnen verzinnen.

Hetzelfde geldt voor mensen die werken in zorg en ondersteuning: ook voor hen geldt dat hoe prachtig het kan zijn om getuige te zijn van hun professionaliteit, de gedrevenheid, toewijding, te zien welke oplossingen ze zelf vinden voor moeilijke uitdagingen waarvoor ze zich gesteld zien. Het zijn zaken die je als niet-professional, als directeur of bestuurder, nooit had kunnen verzinnen.

Het is een kwestie van goed kijken, goed luisteren, verantwoordelijkheid nemen en andere mensen de ruimte geven. Werken aan kwaliteit van zorg en ondersteuning is heerlijk om te doen!

Gaandeweg leerde ik ook dat mijn insteek niet altijd vanzelfsprekend was. Ik leerde dat veel toezichthouders egocentrisch te werk gingen: dat ze toezicht houden op de organisatie als zelfstandige entiteit, met weinig tot geen oog voor de omgeving waarin de organisatie functioneert. Op een manier die lijkt op hoe we omgaan met de vertrouwde wereld van het Ik als uitgangspunt. Het weerspiegelde een technische insteek van raden van toezicht in de zorg in het eerste decennium van deze eeuw. Zorg werd teruggebracht tot cijfers, managementsystemen, risicobeheersing. Mensen werden gereduceerd tot wandelende aandoeningen, wandelende diagnoses; schadepost, hoorde ik zelfs.

Uiteindelijk is kwaliteit essentieel

Kwaliteitsbeleid werd vaak als vaag en zweverig afgedaan. En als ze er dan toch iets mee aan moesten, dan wel graag objectieve feiten: kwaliteitssystemen, indicatorensets, benchmarks.

Het lastige is echter dat je van alles kunt meten, maar niet waar het in de kern eigenlijk om gaat: dat een mens zich bekommert om de ander en dat de ander zich in vertrouwde handen en omgeving weet.

Aan het eind van het eerste decennium van deze eeuw kregen toezichthouders door dat ze ook op kwaliteit en veiligheid toezicht houden. Veel toezichthouders schrokken, ik dacht: nu wordt het interessant, nu wordt het leuk, er zijn zóveel manieren om daarmee bezig te zijn en het komt zo concreet mensen in zorg en welzijn ten goede!

Dus ik ging daarover een boekje schrijven, en in die tijd gebeurde het dat iemand tegen me zei: “Bij het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO, daar loopt een heel interessante man rond, Marius Buiting heet hij, ik denk dat het een goed idee is als jullie elkaar leren kennen.” Zogezegd, zo gedaan, en voor mij was dat een life-changing event. Eindelijk trof ik iemand die het belang, de uitdaging en de pragmatiek van werken aan kwaliteit onderschreef. Die niet bleef steken bij problemen en onmogelijkheden, maar verder keek en op een pragmatische manier de weg naar oplossingen zag. Niks geen moeilijk gedoe! Kwaliteit is waar het om gaat, en daaraan werken is fascinerend en als het lukt: enorm bevredigend. Een feestje van (h)erkenning. Later leerden Marius en ik elkaar nader kennen toen hij directeur van de NVTZ werd.

De stille motor van Marius

Marius had zowel denominatief als inhoudelijk een heel andere aanvliegroute dan ik. Hij studeerde geneeskunde en rechten en hij doorliep de opleiding tot huisarts. Gaandeweg ontdekte hij dat zijn studie hem – zoals dat tijdens de afscheidsbijeenkomst genoemd werd – “vervreemd” had van zijn motivatie om huisarts te willen zijn. Die vervreemding bestond eruit – denk ik – dat je als dokter te werken komt in een systeem, dat zijn eigen dynamiek heeft. Hij had het gevoel dat dat systeem zich opdrong aan – of soms zelfs in de weg stond van – het leveren van goede zorg, het leveren

van mensgerichte zorg . Hij heeft toen besloten zich te richten op het systeem van de zorg.

Marius’ inspanningen hebben een enorme impuls gegeven aan onze kijk op zorg en welzijn en manier waarop je dat kan organiseren. Ik overdrijf niet als ik zeg dat Marius hierin wezenlijke bijdrage leverde. Met instemming citeer ik Henk den Uijl, die in een mooi interview in het Nederlands Dagblad vertelt: “Hij was een stille motor. (…). Maar op iedere inhoudelijk hoopvolle beweging in zorg, zat zijn vingerafdruk”.

Ik zal daarvan enkele pleisterplekken toelichten, mede vanuit Levinas’ invalshoek, op de reis die hem bracht naar zijn visie op het belang van ecosystemen voor zorg, welzijn en onze samenleving.

Overigens: Marius had wel mijn Levinas-boek gelezen en regelmatig maakten we toespelingen op Levinas. Dat laat onverlet dat alles wat ik over Levinas zeg, voor mijn eigen rekening komt.

Systeem- en leefwereld

Te beginnen met de wereld waarin aandacht vooral uitging naar cijfers, juridische aangelegenheden, van systemen, van afstand, als ik het zo mag zeggen. Een wereld die het uitgangspunt koesterde dat als het systeem klopte, het in de organisatie ook wel goed zou lopen. Het was schrikken toen gaandeweg duidelijk werd dat dat niet vanzelfsprekend is.

Die systemen, de protocollen hebben een functie: ze kunnen heel behulpzaam zijn, maar je kan die niet zonder nadenken op iedereen toepassen. Zonder in te zoomen op de mens die tegenover je zit loopt medisch handelen het risico te vervallen tot “kookboekgeneeskunde”. Ondoordacht toepassen van richtlijnen en protocollen kan intrinsiek tegenovergesteld uitpakken voor de menselijke maat waarom het in zorg en welzijn juist gaat.

Je zou kunnen zeggen dat hier sprake is van een economische wijze van kijken naar zorg en ondersteuning. Dat woord komt uit het Grieks en bestaat uit twee onderdelen: oikos=huis en nomos=wet. Etymologisch gezien is het huis de maat der dingen: alles werd bekeken vanuit de invalshoek van het huis, het gebouw.

Dat denken is auto-noom in Levinas’ termen: de wereld waarin het Zelf de maat der dingen is. Daarin herleiden we wie en wat we tegenkomen tot wat past in ons denken. Een wereld waarin de Ander gereduceerd wordt tot wat in mijn belevingswereld past. Een manier van toezicht houden uitsluitend of voornamelijk vanuit de invalshoek van de organisatie en die egocentrisch genoemd wordt. De kern van Levinas’ denken is dat hij zich verzet tegen een dergelijke reductie van de mens. Hij stelt het primaat van verantwoordelijkheid jegens de andere mens centraal.

Hierbij sloot prachtig aan het boek Verdraaide organisaties. Terug naar de bedoeling dat in 2012 verscheen en waaraan Marius samen met Wouter Hart gewerkt heeft. Het boek heeft een ongekende invloed gehad in het denken over en werken binnen zorg en welzijn.

Marius verzette zich tegen het zware gewicht dat werd toegekend aan wat hij de “systeemwereld” noemt. Hij vond dat dat dat ten koste gaat van de “leefwereld”: de realiteit van het dagelijks leven van mensen en hun naasten enerzijds, en mensen die werken in zorg, welzijn en andere maatschappelijke sectoren, zoals het onderwijs. Hij stelde dat het primair gaat om de leefwereld van de mensen die een beroep doen op zorg en ondersteuning of die erin werken. Dat is de bedoeling van zorg, welzijn en andere maatschappelijke instituties. Die bedoeling raakt uit het oog als je alleen let op meetbare kwaliteit. De oproep is zich veel meer te enten op de leefwereld van zorg en ondersteuning.

Het heeft in brede kring de discussie op gang gebracht waarom het draait in de kern van de zorg. Zorgen we voor mensen (op de top van ons professioneel kunnen, maar zonder hun inbreng)? Of zorgen we ervoor dat mensen het leven leiden dat bij hén past? Kijken we naar de aandoening of bezien we de mens zelf? En als we dat laatste willen, hoe concretiseren we dat dan in ons gedrag?

Het is moeilijk voor te stellen, maar generaties toezichthouders hebben toezicht gehouden zonder de organisatie van binnen bekeken te hebben. Daar hebben ze allerlei overwegingen bij. Maar het is toch eigenlijk raar dat je toezicht houdt, zonder de organisatie in het gezicht te zien, zonder op het

netvlies te hebben wie de mensen zijn die een beroep doen op hun organisaties?

Het ervaringsdeskundig perspectief doet ertoe

Zicht krijgen op de mensen in het dagelijks leven en werk van de organisatie is de achtergrond waarom Marius vroeg om actie te ondernemen om raden van toezicht te inspireren het ervaringsdeskundig perspectief te verankeren in hun toezicht.

Intern toezicht en bestuur kunnen niet zonder: het is eigenlijk de introductie van empathie en compassie in het werk van toezicht en bestuur. De werkelijkheid laat niemand onberoerd. Je houdt anders toezicht als je de mensen om wie het gaat in het gezicht, in het gelaat zo u wilt, hebt gezien.

In een Platform voor zorg en ondersteuning voor mensen met Ernstige Psychiatrische Aandoeningen (EPA) werd iedere bestuurlijke vergadering geopend met een kort verhaal over mensen die te maken hebben met EPA. Zo vertelde een moeder hoeveel moeite ze wel niet moest doen om de zorg op te schalen als haar zoon achteruitging in zijn psychoses, en hoe het bijna nog meer moeite kostte om de zorg weer af te schalen als het weer beter ging met haar zoon. Zien en meevoelen hoeveel moeite dat kost, wat voor belemmeringen er zijn georganiseerd in zorg en welzijn: we begonnen de vergadering in doodse stilte.

Maar we hoorden ook van een dochter die met een psychose intramuraal opgenomen was. Aanvankelijk moest ze niks hebben van medicatie. Maar er kwamen momenten waarop ze dacht: als ze het er steeds over hebben, ga ik toch maar ’s kijken waar ze het over hebben. En ze sloeg haar laptop open en ging op onderzoek uit. Indrukwekkend moment in haar ontwikkeling in de richting van wat in de ggz “herstel” wordt genoemd.

Een rvt-lid van een woningcorporatie kreeg een rondleiding in een woningencomplex dat afgebroken zou worden. Terwijl ze er rondliep vroeg ze zich verbijsterd af: “Hebben híer tot voor kort mensen gewoond??!!” Ze was ontsteld en geschokt, zo kreeg ze zicht op de leefwereld achter de cijfers en managementrapportages die op de agenda staan van raden van toezicht. Dat deed haar anders kijken naar de informatie die haar als toezichthouder onder ogen kwam.

Rondkijken, je openstellen voor, je inleven in, wat je hoort en ziet inbedden in denken en doen: het maakt je tot een betere toezichthouder.

De burger in zicht

Die bredere invalshoek voor op de persoon toegesneden zorg en ondersteuning spreekt ook uit de idee van Positieve gezondheid van Machteld Huber. Bij Positieve Gezondheid ligt het accent niet op de ziekte, maar op mensen zelf, op hun veerkracht en op wat hun leven(sverhaal)

betekenisvol maakt. Met die benadering draag je bij aan het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven om te gaan. Én om zo veel mogelijk eigen regie te voeren.

Dit inzicht leidt tot een radicaal andere invulling van zorg en ondersteuning. Een verschuiving naar een meer integrale kijk op de mens die een beroep doet op professionals en hun organisaties. Passende zorg en ondersteuning kunnen dan uitkomst zijn van een gezamenlijk zoeken vanuit het kader van het leven dat mensen leiden.

We zien dat terug in de overgang van “zorgen voor” naar “zorgen dat”. We kennen nu de termen Samen Beslissen of Shared Decision Making, die in de werelden van zorg en welzijn opgang doen: oncologische zorg, mensen met chronische aandoeningen, mensen met verstandelijke/lichamelijke of ggz- beperkingen.

In de ouderenzorg heb je “Persoonsgerichte zorg”. Mensen die er werken zien hoe belangrijk het is om de levensverhalen te kennen van kwetsbare mensen die aan hen zijn toevertrouwd, om die levensverhalen mee te nemen in de manier waarop ze met hen omgaan. En dat je vanuit dát perspectief beter werken kan, met meer bevrediging. Een mooie uitspraak van een verzorgende: “Ik werd me bewuster, zo van: oh ja, dit is belangrijk, ook al is het klein, bijvoorbeeld bewoners die samen genieten van een film. […] Maar ook de minder leuke dingen herken je. We konden de zorg daardoor beter afstemmen op de behoeften en verlangens van bewoners.”

Van zorgverleners vergt dit een andere manier van kijken, een andere manier van het gesprek aangaan. In Levinas’ termen: je moet het aandurven je te laten gezeggen wat die mens tegenover je behoeft en welke visie die

heeft op het eigen leven. Het is zaak die mens in zijn eigen waarde te laten zijn, die mens als Ander zien. Je kunt niet varen op het uitgangspunt “Doe een ander niet aan, wat je zelf niet zou willen ondergaan” want misschien heeft die ander nu juist behoefte aan iets dat je zelf niet ziet zitten. Een situatie waarin je ruimte kan geven aan de visie van de andere mens.

Van convergeren naar ….

Je zou kunnen zeggen dat er op deze manier een convergentie heeft plaatsgevonden, in de richting de n=1 van de mens die een beroep doet op zorg en ondersteuning. Die blik op de burger in de volheid van zijn bestaan heeft geleid tot een nieuwe kijk op de rollen van mensen en professionals in zorg en welzijn.

…. naar divergeren: de burger vanuit breder perspectief

Tegelijkertijd leidt dit paradoxaliter ook tot allerlei divergerende ontwikkelingen ten aanzien van burgers en het maatschappelijk leven.

In eerste instantie betekent het dat professionals en hun organisatie anders moeten gaan (samen) werken. Het is belangrijk dat ze leren kijken over de muren van professie en organisatie en dat ze samenwerken met andere professionals en hun organisaties. Dat gebeurt in eerste instantie vanuit organisatienetwerken. Het zijn netwerken die gezamenlijk een waaier aan zorg en ondersteuning kunnen realiseren die niet door één van die organisaties alleen geleverd zou kunnen worden. Ze plooien zich bij wijze van spreken rondom de burger. De rvt heeft hier een taak als als “hoeder van de dialoog”. Dit is een term die door Marius gemunt is. Hij drukte daarmee uit dat het zaak is dat een rvt met het bestuur in gesprek is over de manier waarop de organisatie manoeuvreert in de externe omgeving en welke rol ze daarin speelt, of wil spelen.

Verder kunnen zorg en ondersteuning niet zonder de inbreng van burgers, zowel bij het uitzetten van beleid als bij de uitvoering daarvan. Ook bij burgers bruist het van de goede ideeën. Organisaties in zorg en welzijn kunnen bij ongewijzigd beleid onmogelijk tegemoetkomen aan de zorgvragen van de komende decennia. Er is een nieuwe verhouding nodig waarin burgers, professionals, instanties en de samenleving tot geïntegreerde interactie komen. Zodat ecosystemen ontstaan.

In die constellatie ontstaan ecosystemen waarin burgers een volwaardige plaats hebben. Op zich zijn er initiatieven die ecosystemen genoemd zouden kunnen worden. Enkele voorbeelden.

In een appartementencomplex in een grote stad namen bewoners in het dagelijks leven tegelijkertijd en zonder dat dat onderling overlegd was, zorg en ondersteuning op zich voor senioren in een laatste levensfase die in het complex woonden. Dit alles in nauwe samenspraak met professionals en hun organisaties, en ook mensen van buiten het complex. Iemand wilde graag zondag naar de kerk, dus kwam er een kerkganger langs om hem op te halen en terug te brengen. Op die manier is opname in een verpleeghuis jaren uitgesteld. Deze interactie tussen burgers, bewoners, professionals en organisaties is een ecosysteem. Wat is het toch jammer dat we al die levenservaring, kennis en creativiteit van burgers niet meer tot hun recht laten komen in zorg en welzijn, dat we er niet ten volle gebruik van maken!

Om de zorg en ondersteuning van morgen te kunnen realiseren zijn ecosystemen onontbeerlijk. Om het motto van vandaag aan te halen: in ecosystemen is iedereen verantwoordelijk voor de zorg van morgen. Dat voor elkaar te krijgen: dat is wat Marius dreef.

Burgerinitiatieven

In de samenleving organiseren burgers “zorgzame gemeenschappen”. Die nemen een deel van zorg en ondersteuning voor hun rekening voor mensen in de eigen omgeving. De kracht van deze burgerinitiatieven is dat ze door én voor burgers zijn, dat het gaat over concrete problemen met een lokaal karakter. Zorgzame gemeenschappen zijn gebaseerd op betrokkenheid en wederkerigheid. De kracht zit erin, in Levinas’ termen, dat mensen elkaar hun gezicht laten zien. Dat de samenleving gezichten krijgt. Inmiddels bestaan er zo’n 2.000 zorgzame gemeenschappen. Dit maakt onderdeel uit van een veel bredere maatschappelijke ontwikkeling waarin burgers de handen uit de mouwen steken om te werken aan complexe maatschappelijke problemen of behoeften. Veel maatschappelijke vraagstukken zoals eenzaamheid hoeven helemaal niet (uitsluitend) via de wereld van de professionals benaderd te worden.

Met Marius besprak ik ook een ander voorbeeld dat hem aansprak, wellicht geldt dat ook voor u. Het is namelijk zo dat ik in Amsterdam vanuit het centrum één kilometer verderop ben gaan wonen: de Dapperbuurt. Het is alsof ik in een andere stad ben gaan wonen: levendig, kleurrijk, veeltalig, alle sociaaleconomische klassen door elkaar.

In onze straat zijn twee locaties voor verpleeghuiszorg. Als het weer het toelaat zitten de bewoners op de banken die voor de voordeur zijn neergezet en komen buurtgenoten van leeftijd langs om te buurten. Als het herfstweer wordt zijn mensen welkom in het gebouw. De woningcorporatie heeft een bureau, waar je met klachten of problemen langs kan komen; dat loket is mooi en uitnodigend ingericht. Bovendien kan je er prima kotie krijgen, in de zomer is er gelegenheid wat bij te kletsen, in de lente komen buurtgenoten langs om plantjes te kopen voor hun geveltuintjes.

Je merkt dat het feest is op de markt op de dag dat Keti Koti gevierd wordt. Bij de Lidl kan je je plastic flesjes inleveren. Mensen kunnen de afweging maken: hebben ze het zelf nodig of kunnen ze het doneren aan de Voedselbank om de hoek?

De herontdekking van de meent

Om de samenleving draaiende te houden en betaal- en haalbare zorg en ondersteuning te bieden, is een transformatie nodig. In dit verband zijn de beschouwingen van Thijs Lijster in zijn boek Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meenten interessant. De meent was oorspronkelijk “het gebied waarvan mensen die in de omgeving woonden gemeenschappelijk gebruik konden maken, zonder dat ze iemands exclusieve eigendom waren. (…) In de middeleeuwen een cruciale voorwaarde voor een groot deel van de (armere) bevolking om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud.” Deel uitmaken van die meenten was niet vrijblijvend. Om de meenten vitaal te houden waren er enkele voorwaarden: er was sprake van gezamenlijk eigenaarschap en van wederzijdse verplichtingen met verantwoordelijkheden voor elkaar.

Tot medio de 16de eeuw werd het belang van de meenten voor de samenleving ook in wetgeving zin onderschreven. In de loop van de tijd

werden de meenten onteigend en kwamen ze in het bezit van politieke machthebbers, vermogende individuen, de staat en de markt.

Je zou kunnen zeggen dat de hier bepleite grotere focus op burgers, op de gemeenschap van burgers en op lokale aanpak gezien kunnen worden als revitalisering van de meent-gedachte.

Steekwoorden zijn: samen, verbonden, betrokken, samen verantwoordelijk, solidair, dichtbij en lokaal, primaat voor de leefwereld, gebruik maken van vitale netwerken in de leefomgeving van burgers, gezamenlijk eigenaarschap, creativiteit en positieve gezondheid. Een vitale plek die de samenleving kan bieden aan iedereen in de omgeving, niet alleen op basis van diagnoses en zorgindicatie, maar óók omdat we als mensen ons om elkaar bekommeren.

Van egosystemen naar ecosystemen

En zo zijn we gaandeweg uitgekomen bij de ecosystemen. De aandacht voor de andere mens, verantwoordelijkheid nemen door op het appèl van de kwetsbare ander in te gaan. De bedoeling weer centraal stellen. Het inzicht dat we als burgers zorg en ondersteuning niet passief hoeven over te laten aan de politiek of markt. Het inzicht dat sociale cohesie in de handen ligt van plaatselijke gemeenschappen. Dat dáár bekeken wordt wat burgers nodig hebben voor een zo goed mogelijk leven. Dat gebeurt waar nodig in samenspraak met professionals, organisaties en overheden.

Is dat het niet wat we met ecosystemen bedoelen en beogen? Is dat niet de overgang van zorgen voor onszelf (egosysteem) naar voor elkaar zorgen in een ecosysteem waarin gewerkt wordt aan nieuwe verhoudingen in maatschappelijke constellaties in de buurt van burgers, samen met de sectoren die daaraan dienstig zijn?

Het ecosysteem als de plek waarin burgers, professionals en hun organisaties zich gemeenschappelijk bewegen, waarin ze elkaar aanvullen en faciliteren. Zodat zorg en ondersteuning gerealiseerd worden in de omgeving die er voor de burger het meest voor doet: de eigen leefwereld.

Daar waar het menselijk leven zich afspeelt.

Een nieuwe constellatie waarin burgers, professionals, organisaties en overheden in een nieuwe verhouding komen te staan: in het midden van de samenleving, midden in de samenleving en meer van de samenleving.

Zoiets zal Marius voor ogen hebben gestaan bij zijn denken over ecosystemen. Dat is, denk ik, waarom we vanmiddag bij elkaar zijn.

Afronding

Ik sluit mijn praatje af. In het Hebreeuws heb je de mooie uitdrukking zichrono livracha ( ונורכז הכרבל ( : zijn nagedachtenis zij tot zegen. Die zegeninvulling te geven, tastbaar te maken: het ligt in onze handen, om in onze eigen omgevingen hieraan handen en voeten te geven. Wat dat betreft is deze bijeenkomst eerder een start dan een bereikt stadium. Het is aan ons om van Marius’ nagedachtenis een zegen te maken.

Bas Baanders, 16 oktober 2024

Zie ook

Levinas Zorgpenning postuum uitgereikt aan Marius Buiting

16 oktober 2024 werd door Stichting Levinas, de kleine goedheid, de Levinas Zorgpenning postuum uitgereikt aan Marius Buiting. Cor Calis, bestuurslid NVTZ nam deze voor hem in ontvangst.